Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Hasta

betekenis & definitie

ae, f.

1. in ’t alg., stok, staak, staf, steel, schacht, pura, niet met ijzer beslagen, Suet., gramineae, bamboesriet, Cic.
2. in ’t bijz., spies, werpspies, speer, vand. fig. hastam abicere, de moed verliezen, Cic.; bij openbare verkopingen of verpachtingen in de grond gestoken ter aanduiding van de plaats en van het openbaar gezag, krachtens hetwelk de verkoping plaats had, venditionis, Cic., emptio ab hasta, Cic., Pompei, van het vermogen van P., Cic., sub hastā vendere, in het openbaar verkopen, Liv., ad hastam publicam accedere, verkopingen van verbeurd verklaarde goederen bijwonen, Nep.; ook bij de rechtbank der centumviri in de grond gestoken, vand. hastam centumviralem cogere, de centumviri bijeenroepen, Suet. | een spiesje, waarmee het haar der bruid gescheiden werd. | als schepter der koningen in oude tijden.