planxi, planctum (3);
1. in ’t alg., slaan, beuken (vooral met gedruis), litora planguntur fluctu, Ov., plangitur (mediaal), hij slaat met de vleugels, Ov.
2. in ’t bijz., (als teken van rouw op de borst enz.) slaan, femina, Cic., pectora, Ov., lacertos, Ov. | overdr., refl. plangere, Verg., Iust, en mediaal plangi, Ov., zich als teken van rouw op borst en armen slaan, luid jammeren; plangere alqm, over iemd, Memphitem bovem (= Apim), Tib.