strinxi, strictum (3);
1. eig., over iets heen strijken, aanraken, vooral in de lengte, portam vomere, Cic., solum aratro, ploegen, Cic. | in 't bijz., schampen, licht wonden.
2. overdr., horror spectantes perstringit, doorliep (overviel), Liv., consulatus mens eum perstrinxerat, had hem onaangenaam getroffen, Cic. | in ’t bijz., berispen, terechtwijzen, voluntatem facetiis, Cic., alqm suspicione, Cic.; aanroeren, in ’t kort verhalen, celeriter vitae cursum, Cic. | meton., afstompen, doof maken, aures minaci murmure, Hor.