Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Mōtŭs

betekenis & definitie

ūs, m.

I. het zich bewegen, beweging,
a. eig., terrae, aardbeving, Cic. | (van het lichaam) beweging, wending, ook van dansers, haud indecoros motus more Tusco dare, Liv., motus Ionici, Ionische dansen, Hor., dare motus Cereri, dansen uitvoeren ter ere van enz., Verg.; (van soldaten) zwenking, manoeuvre.
b. overdr., (zinnelijke) aandoening, gewaarwording; (geestelijke) werkzaamheid, et animi et ingenii celeres quidam motus esse debent, hart en verstand moeten hun krachten zonder moeite kunnen gebruiken, Cic.; vand. in ‘t bijz., opgewondenheid, gemoedsbeweging, onrust, animi, Cic., ook zonder animi, Quint., ook = aandrift, begeerte, sine motu animi et cogitatione, Cic. | (staatkundige) beweging, zowel in goede zin als in slechte zin = volksbeweging, gisting, opstand. | wisselvalligheid, motus (plur.) fortunae, Caes.

II. vertrek, motus excepit futuros, Verg. | verandering en wel: (staatkundige) verandering, staatsomwenteling; (rhetōrische) verandering, figuurlijk, tropisch gebruik (van woorden).

< >