e, 1. de vrijheid (als stand) betreffend, causa, proces, waarin het om vrijheidsrechten ging, Cic., liberali causa asserere alqm manu, plechtig verzekeren, dat iemd vrijgeboren is, Ter., nuptiae, tussen vrijgeborenen, Pl.
2. een vrijgeboren mens passend = edel, fatsoenlijk, artes of doctrinae, ook studia, Vell. , Suet., vrije kunsten en wetenschappen (dichtkunst, welsprekendheid, geschiedenis, taalkunde, philosophie), sumptus, door het fatsoen gevorderd, Cic. | in ’t bijz., goed, goedig, goedgunstig; vrijgevig, laudis avidi, pecuniae liberales, Sall.; rijkelijk, overvloedig.