vēni, ventum (4);
1. eig., gedurende -, bij -, onder iets komen, daartussen -, daarbij komen, - verschijnen, absol., Cic., orationi, Cic.; (van zaken) interveniebat fluvius, stroomde ertussen, Curt.
2. overdr., (van tijd) tussen iets invallen (en het zo afbreken), interveniente nocte, Eutr., nox intervenit proelio, Liv., cognitionem, Tac. | (van toestanden en gebeurtenissen) tussen -, gedurende -, bij iets plaats vinden, - voorvallen (en zo de gewone gang afbreken, de voortgang belemmeren), coeptis, Liv., absol., Cic.; alci, iemd ten deel vallen, overkomen, Cic. | (bemiddelend of belemmerend) tussenbeide komen, in de weg treden, zich inmengen, absol., Suet., m. volg. ne en coni., Suet.