I. incultus, a, um
1. eig., onbewerkt, onbebouwd, ongebaand, vand. ook = eenzaam; onverpleegd, onverzorgd, verwilderd, verwaarloosd.
2. overdr., onbeschaafd, zonder beschaving, ongepolijst, onbehouwen, verwilderd, ruw.
II. incultŭs, ūs, m. het niet onderhouden, verwaarlozing.