Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ēmĕrĕo

betekenis & definitie

ŭi, ĭtum (2) en ēmĕrĕor, ĭtus sum, dep. (2);

1. verdienen, zich aanspraak verwerven op, alqd, Quint., c. inf., Ov., zich (ten opzichte van iemd) verdienstelijk maken, alqm, Tib., Ov., emeritus, een verdienstelijk man, Ov.
2. uitdienen, stipendia, Liv., vand. emeritus, uitgediend, overdr. = oud, onbruikbaar geworden, Ov.; pass., ten einde lopen, tempus emeritum, geĕindigd, Cic.

< >