(1);
1. trans., eig., hard maken, verharden, ook = drogen, doen verdrogen. | overdr., harden, aan vermoeienis gewennen, in ongunstige zin = gevoelloos maken, afstompen; verduren, laborem, Verg.
2. intr., eig., hard worden, zich verharden, ook = uitdrogen. | overdr., in alcs necem, zo ongevoelig zijn dat, aandurven, Tac.; = uithouden, blijven, hic, Ter., in opere et labore sub pellibus, Liv., absol., Curt., Tac.; duren, van duur zijn, nog voorhanden zijn, (van personen) leven.