i, m. heer, gebieder, eigenaar, bezitter, in ’t bijz., huisheer; in alqm, Cic., gentium, Cic., rei (van de rechter), Cic.; in ’t bijz., heer (als titel der keizers sedert Domitianus); = heer, gebieder (van geliefden en echtgenoten), poët. attrib. = van de heer, torus, Ov. | aanrichter of gever (van iets b.v. een gladiatorenspel); dikwijls m. en z. convivii of epuli = gever van een gastmaal, gastheer, Cic. | heer, machthebbende over enz., comitiorum, Cic., vitae necisque, Liv.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk