ĭnis, n. het scheidende
1. eig., scheiding, scheidslinie, scheidingspunt (van ruggegraat, landengte, kruin van het hoofd); poët., leti, rand, Verg.; tussenruimte; afstand, verwijdering; interval (in de muziek), septem discrimina vocum, de zevensnarige lier, Verg.
2. overdr., onderscheid, in vulgo non est discrimen, de grote hoop bezit de gave des onderscheids niet, Cic. | beslissing, uitslag, in discrimen venire, an etc., Curt., in discrimine esse, beslist worden, Cic., haud in magno portere discrimine, geen groot gewicht hechten aan, Liv., alcs rei discrimen positum est in alqa re, Cic.; meton. = middel ter beslissing, proef, ook = beslissend ogenblik, crisis, gevaar, in discrimen dare, riskeren, Liv., res esse in summo discrimine, Caes.; beslissende strijd.