stĭti (3);
I. in ’t alg., zich ergens plaatsen, ergens gaan staan, fert animus propius consistere, fig. = de zaak nader te bespreken, Ov.; (voor het gerecht) verschijnen; (van een redenaar) optreden; (van wachters, schutters, soldaten enz.) zich opstellen, post vatten; (van een worp met dobbelstenen) geworpen worden. | zich (met zijn mening) aan iemds zijde stellen, cum Aristone verbis consistere, re dissidere, Cic.
II. in ’t bijz.,
a. blijven staan, stilstaan, (vooral als militaire term) halt houden, rust houden, stand houden, zowel voor korte tijd, als ook = een stelling innemen, (van reizigers, vluchtelingen) ergens halt houden, (van schepelingen) ergens voor anker gaan liggen, aanleggen, zowel voor korte tijd, als ook = zich ergens nederzetten, - vestigen. | (van zaken), omnis natura (schepping) consistat necesse est, Cic., in ’t bijz., (van vloeistoffen) stilstaan, niet meer vloeien, ter frigore constitit Hister, bevroor, Ov., tandem constitit sanguis, Curt. | overdr., (van personen in de rede) bij iets blijven stilstaan, verwijlen, in singulis, Cic.; (van toestanden) tot stilstand komen, stokken, bedaren, ophouden, ook = plaats vinden, zich doen gelden, in quo (viro) ne suspicio quidem potuit consistere, Cic., certi fines, quos ultra citraque nequit consistere rectum, Hor., ook = op iets berusten, uit iets bestaan, op iets zich gronden, maior pars victus eorum in lacte, caseo, carne consistit, Caes., exiguo tempore magnoque casu totius exercitus salus constitit, Caes.
b. praegn., een vaste stand innemen, vaste voet krijgen, zich op de been houden (van vechtenden, soldaten, ook fig. van redenaars); zo ook quales quum aëriae quercus constiterunt, vastgeworteld staan, Verg. | overdr., als ’t ware vaste voet krijgen, certa aliqua in sententia, een bepaald, vast besluit nemen, Cic., consistit consilium, het besluit staat vast, Cic.; (in een proces) zich (of zijn standpunt) handhaven, zich staande houden, ergens op staan, bij iets blijven, van de redenaar en de beklaagde, ook van het proces zelf, apud alqm (magistratum) alcs causa consistit, Cic.: zijn bedaardheid (kalmte) verkrijgen of behouden, zich herstellen, zijn tegenwoordigheid van geest behouden, neque mente nec lingua neque ore, Cic., ook van de stem enz., neque mens neque vox neque lingua consistit, Cic.: (in de openbare mening) vaste voet krijgen, zich handhaven, vix singulis aetatibus binos oratores laudabiles constitisse, Cic.