1. eig., vastmaken, bevestigen, versterken, sterken, confirmare se of confirmari, op zijn verhaal komen, aansterken, Cic.
2. overdr., in ’t alg., versterken, bevestigen, vaststellen, bekrachtigen, his confirmatis rebus, goed geregeld, Caes. | in ‘t bijz., iemds moed versterken, iemd moed of zelfvertrouwen inboezemen, - inspreken, troosten, geruststellen, animum, se, Cic., milites, Caes., iemd in zijn gezindheid, of in zijn trouw versterken, insulas, Nep., homines, Caes., iure iurando inter se, Caes.; bewijzen, staven, aantonen, vand. in 't alg. vast, onder ede enz. verzekeren, bezweren, alci alqd, Cic., de alqa re, Cic.