Certus

betekenis & definitie

p. adi.

1. beslist, besloten, certum est mihi consilium en certa (mihi) res est, Com., of gewl. alleen certum est (mihi), Cic., het is besloten, het is mijn (uw, zijn enz.) besluit, wil, alle c. inf. | (van personen) tot iets besloten, c. inf., mori, Verg., c. gen., eundi, Verg., fugae, Plin. ep.
2. vastgesteld, bepaald, dies, tempus, Cic., conviva, vast, dagelijks, Hor. ; soms echter ook = quidam, een zekere (niet nader aan te duiden), certi homines, Cic. | vertrouwbaar, betrouwbaar, accusator, die geloof verdient, Cic. tempestas, vast weer, Cic., sagitta, zeker treffend, Hor.; subst., certi, vertrouwbare lieden, Nep., certa maris, veilige zeevaart, Tac.
3. zeker, uitgemaakt, niet twijfelachtig, liberi, wettig, Cic., certiora esse dicunt quam etc., Cic. | (van personen) zeker van iets, de sua suorumque genitura, Suet., damnationis, spei, Tac.; vand. certiorem facere alqm alcs rei, of de alqa re, of met acc. c. inf., of absol., = iemd van iets in kennis stellen, Cic., Caes., slechts zelden ook in de positivus, Anchisen facio certum, Verg.