Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Caecus

betekenis & definitie

1. act., eig., blind, niet ziende; s u b s t., een blinde. | overdr., (geestelijk, zedelijk) verblind, ook met animi, van geest, Quint., timor, panische schrik, Cic.

2. pass., eig., donker, ondoorschijnend, nox, Cic., acervus, van de Chaos, Ov., spreekw., alqd emere caecā die, op een dag, waarop men de koopsom niet ziet, d. i. op krediet (tegenover oculatā die vendere alqd, kontant), Pl.; donker, onzichtbaar, en vand. = bedekt, verborgen, corpus, de rug, Sall., vulnus, verborgen, geheim, Lucr., of = in de rug, Verg., ictus, in de rug, Liv., freta, met verborgen klippen, Verg.; poët., murmur, dof, Verg. | overdr., duister, verborgen, ondoorgrondelijk, onbewijsbaar; zonder grond, blind, onzeker, doelloos.

< >