(van Lat.: cooperari — samenwerken), vorm van samenwerking op econ. terrein. Zeer belangrijk zijn de verbruikscoöperaties, waarvan de leden voor gezamenlijke rekening benodigdheden voor hun huishouding of persoonlijk verbruik inkopen.
Het doel is de tussenhandel uit te schakelen, zodat de winst voor de handelaar grotendeels in de zakken van de consument zou kunnen blijven. De meeste verbruikscoöperaties hebben zich verenigd tot grote centralen, waarvan Ned. er tot voor kort 3 had: de Centrale Bond van Ned. Verbruikscoöperaties (neutraal-modem), de Federatie der Diocesane Bonden van Katholieke Coöp. Verenigingen, en de Christelijke Bond van Verbruikscoöperaties. Hiernaast stond Coöp. Groothandelsvereniging ,,De Handelskamer” die de gezamenlijke inkoop voor de afzonderlijke plaatselijke C. verzorgde.
In 1947 sloten al deze organisaties zich aaneen tot de Coöperatieve Veren. U.A. ,,Centrale der Nederlandse Verbruikscoöperaties”. Nauw verwant aan de verbruiksverenigingen zijn de woningbouwverenigingen, die voor gemene rekening woningen bouwen ten behoeve van hun leden. Een heel andere vorm van C. zijn de productie-C. van arbeiders: groep arbeiders verenigt zich, om gemeenschappelijk goederen te produceren en de opbrengst na aftrek van de kosten te verdelen. Hier is dus de bedoeling de werkgever uit te schakelen. Deze C. hebben weinig betekenis.
Buitengewoon grote betekenis heeft het C.-wezen in de landbouw verkregen. Vooral moeten hier genoemd worden: inkoop-C., voor inkoop van bedrijfsbenodigdheden; afzet-C., voor de gemeenschappelijke verkoop van voortbrengselen van het bedrijf; crediet-C., (z. boerenleenbanken); C. ter verwerking van producten: coöperatieve zuivel-, aardappelmeel-, strokartonfabrieken. De meeste C. hebben de rechtsvorm van een Coöperatieve Vereniging*.