Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

romaans – beeldhouwkunst - inleiding

betekenis & definitie

DE BEELDHOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:

DE SCULPTUUR VAN DE ROMAANSE TIJD

De kerken van de vroege Middeleeuwen waren versierd met schilderingen en mozaïeken. Bovendien hadden ze een rijke uitmonstering; de bescheiden overblijfselen daarvan zijn behandeld in het voorgaande hoofdstuk. Beelden, altaarbekledingen, kostbare stoffen, reliekhouders, liturgisch gerei behoorden tot de inventaris van iedere belangrijke Karolingische of Ottoonse kerk, zoals blijkt uit de bronnen. Er lag hier een heel arsenaal gereed van beeldmotieven en iconografische cycli; in de vroegmiddeleeuwse kunst was geëxperimenteerd met de uitvoering daarvan in kostbare, echter onarchitectonische materialen. Bouwplastiek, die met de architectuur verband houdt en met hetzelfde materiaal werkt als de architectuur, schijnt tussen de Justiniaanse periode en de tijd van de investituurstrijd nagenoeg

geheel te ontbreken.

Pas als de zogenaamde ’romaanse’ periode begint, ongeveer van 1060 af, verandert dit. In verscheidene kunstregionen komt het zorgvuldig uitgevoerde antikwiserende kapiteel weer voor, dat omstreeks de millenniumwisseling vrijwel verdrongen was door volkomen abstracte of vergroofde vormen. De ingangen naar de kerkgebouwen worden voorzien van figuren en reliëfs; het middeleeuwse figurenportaal ontstaat. In enkele kunstregionen gaat men het gehele exterieur overtrekken met figurale versiering en daarbij krijgen apsis en gevel een bijzonder accent. De tweede helft van de elfde eeuw brengt dus een soort renaissance van de bouwplastiek in de geschiedenis van de na- antieke Europese kunst. Dit proces kan niet worden losgemaakt van enkele belangrijke gegevens der architectuurgeschiedenis, als bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe plastische vormen der wandgeleding en, in rechtstreeks verband daarmee, de snelle verbreiding van de gewelfbouw. Het geraamte van het romaanse kerkgebouw wordt dus strakker en steviger en er ontstaan nieuwe vormen van architectuur-decoratie.

Geografisch is deze renaissance van de bouwsculptuur gebonden aan de landen rondom de Middellandse Zee: de christelijke delen van noord-Spanje, de Franse landstreken in het zuiden van het Loiregebied, noord-Italië en Apulië. Andere gebieden, verder van de Middellandse Zee vandaan, die gedurende de Karolingische en Ottoonse periode van grote betekenis waren, spelen thans nog slechts een secundaire rol. Zo is er in Frankrijk ten noorden van de Loire geen noemenswaardige romaanse bouwplastiek. De grote Normandische kerken bijvoorbeeld, de voor-naamste monumenta van de romaanse architectuur, missen sculpturale versiering. Het Staufische rijksgebied volgt de Ottoonse traditie. De belangrijkste voortbrengselen van de romaanse plastiek in het Maas- en Rijnland of in Saksen zijn uitgevoerd in metaal. Het Britse eiland levert een belangrijke bijdrage aan de romaanse kunst, maar die ligt niet op het terrein van de plastiek, maar in de boekverluchting der zuid-Engelse Benedictijnen¬kloosters.

De vormen der romaanse sculptuur zijn wijd verbreid, al zijn er nauwkeurig afgegrensde plaatselijke scholen te onderscheiden; van noordwest-Spanje af tot zuid-Italië toe werken ze echter met een vaak verbluffend verwant vormenrepertoire. De enige verklaring moeten de elfde- en twaalfde-eeuwse pelgrimswegen zijn, die door heel Europa trokken. De pelgrimsreis naar Santiago de Compostela in Galicië bijvoorbeeld volgde voorgeschreven we¬gen, die over welhaast alle voornaamste punten leidden van de romaanse bouwplastiek in Frankrijk. Moissac en Toulouse, Conques en Saintes, Arles en Saint-Gilles, plaatsen die tot in onze tijd toe belangrijke specimina van romaanse sculptuur hebben bewaard, komen alle reeds voor in de Pelgrimsgids, die in 1129 werd uitgegeven, vermoedelijk in Cluny. De migratie en de verbreiding van vele motieven der romaanse sculptuur schij¬nen zich langs deze wegen te hebben voltrokken. De ontwikkeling van de romaanse bouwsculptuur wordt vooral bevorderd door de Benedictijnenkloosters, in de eerste plaats door Cluny. In die tijd stuitte de invloed van dit klooster niet op belemme¬ringen bij de grenzen van Bourgondië of die van Frankrijk.

door Dr. W. Sauerlander.