Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

rococo - Engeland

betekenis & definitie

ROCOCO: ENGELAND

De Engelse architectuur is over het geheel genomen een slechts weinig gemodificeerde voortzetting van het traditionele Klassicisme. De sterk gelede ronde Radcliffe-Bibliotheek in Oxford (1737-1746) is van James Gibbs (1682-1754); de strenge vormen van de Oudromeinse architectuur werden door William Kent (1684-1748) nagevolgd in de stadshal van York. De jongste van de Engelse bouwmeesters uit deze eeuw, William Chambers (1726-1796), streefde in de binnendecoratie van zijn landhuizen naar een effect als dat van de Franse Louis-Seize-stijl.

Veel belangrijker is de aanleg van de parken en tuinen in een vorm die de vrije natuur zo dicht mogelijk benadert, een idee, die zich vanuit Engeland over het continent verbreidde; het begrip ’Engelse tuin’ verdrong de architectonisch gestileerde tuinaanleg, welke tot dusver in Engeland overheersend was geweest. Er was in Engeland altijd een grote gevoeligheid geweest voor de natuur; de liefde voor de natuur van de voorname geslachten, die op hun landgoederen woonden, had theoretisch en literair dichters als Pope en Addison geïnspireerd. Reeds in de vroege achttiende eeuw bewerkstelligde ze, dat aan de axiaal geordende parken partijen van een ongedwongen, natuurlijke aanleg werden toegevoegd. De architect en landschapsschilder William begon als een van de eersten met de aanleg van het landschapspark, dat vrij was van alle barokke stijldwang (voorbeelden in Chiswick, Stowe, Claremont e.a.). Later paste Chambers in Kew-Gardens bij Richmond (1763) de nieuwe principes nog consequenter toe; hij volgde pas ontdekte voorbeelden van Chinese herkomst door hier en daar tussen losse bosschages sierbouwsels en andere schouwstukken te plaatsen: landelijke hutten, ruïnes, kleine gebouwtjes in gotische stijl etc., als verrassingen voor de in gedachten verzonken wandelaar.

Ook de Engelse schilderkunst bracht het door enkele van haar representanten tot waardering in het buitenland. Tot in het eerste kwart van de achttiende eeuw had men in Engeland voor alle min of meer belangrijke opdrachten een beroep moeten doen op buitenlandse talenten, maar in de dertiger jaren begon in Londen de schilder en graficus William Hogarth (1697-1764) zijn loopbaan, een kunstenaar die spoedig Europese roem verwerven zou, en dan niet door zijn geschilderde portretten en zijn satirisch-moraliserende zedenschilderingen van diverse maatschappelijke milieus uit zijn omgeving, maar door de grafisch vermenigvuldigde reproducties van deze taferelen. Het overgrote deel verscheen in vervolgseries: het 'Leven van een losbol’ (The rake’s progress’), 1735, 'The marriage d la mode’, 1745, e.a., taferelen die meer door de drastisch-scherpe weergave van de gebeurtenissen en figuren dan door hun artistiek ongelijkwaardige manier van uitbeelden een zo groot publiek wonnen.

Hun tendens en hun opvatting maken deze prenten typisch Engels. Voor de eerste maal won een Engels schilder hiermee de aandacht in Europa. Er verliepen enkele decennia voor andere Engelse schilders van groot talent optraden. Het waren de grote portrettisten, Joshua Reynolds (1723-1792) en Thomas Gainsborough (1727-1788) en de iets jongere George Romney (17341802). Zij waren nauw aan elkander verwant; in charmante, elegante en vaak ook representatieve trant schilderden zij figuren uit de hoge aristocratie en uit de theaterwereld (o.a. de meermalen geportretteerde Sarah Siddons The tragic Muse’). Gainsborough maakte ook zelfportretten. Op hun terrein hebben zij, zoals Hogarth op het zijne (of in literaire vorm Laurence Sterne in ’Tristram Shandy’) gevoelige uitbeeldingen nagelaten van typisch Engelse mensen uit hun tijd. Gainsborough heeft bovendien als landschapschilder gewerkt, evenals zijn tijdgenoot Richard Wilson (1714-1782); hun stijl is coloristisch een voortzetting van de klassieke Nederlanders. George Morland (1763-1804) schilderde landschappen, dieruitbeeldingen en genretaferelen.

door Prof. Dr. M. Wackernagel.