Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

rococo - Italië

betekenis & definitie

ROCOCO: ITALIË

Het Franse Rococo vond in Italië alleen ingang voor de typische binnendecoratie, in de vrij forse trant die paste bij het Italiaanse vormgevoel. In de monumentale bouwkunst voltrok zich, waarschijnlijk onder Engelse invloed, reeds omstreeks 1720 de terugkeer naar de voorbeelden uit het werk van Palladio. Bijzonder frappant is deze wending: het loslaten van de onmiddellijk voorafgaande late Barok, in Turijn, waar omstreeks 1715 Filippo Juvara (1676-1736) zijn loopbaan begon. Enkele jaren voor de dood van Guarini was hij in Messina geboren. Door drie monumentale bouwwerken voegde hij nieuwe aspecten toe aan het uiterlijk aanzien van de Piemontese hoofdstad, waarop Guarini zijn stempel had gedrukt. In de jaren na 1718 bouwde hij in het centrum van de oude stad tegenover het vrij nuchtere front van het koninklijk paleis de trotse façade van het Palazzo Madama, waarachter een van de meest grandioze trappenhuizen van Italië schuil gaat - het eerste gedeelte van een vernieuwing in dezelfde stijl (verder onuitgevoerd gebleven) van de belendende oude citadel; slechts door de uitmonstering in Rococo-stijl van zijn vertrekken werd het op de hoogte van de tijd gebracht. Op een bergplateau ten zuiden van de stad creëerde Juvara het rijzige koepelbouwwerk van de Supergakerk met haar antiek-plechtige tempelfront. Het derde belangrijke werk van de meester (die intussen jarenlang in Lissabon en Madrid had gewerkt) was in de jaren na 1729 het koninklijk jachtslot Stupinigi, een variant op de palladiaanse villa’s, die in de zwierige aanleg meer barok was dan klassicistisch en in ieder geval van een vorstelijke weidsheid.

Intussen was de nieuwe bouwstijl ook in Rome doorgedrongen. In de twintiger jaren hadden de Italianen Specchi en De Sanctis (voor een Franse opdrachtgever) de ’Spaanse trap’ gebouwd, die van de Piazza di Spangna leidt naar de Trinita dei Monti. De brede, door ronde uitbuigingen en een tussenterras onderbroken trappenvloed stroomt de beschouwer tegen als een stenen cascade: een architectonisch schouwstuk van nog barokke geest. Nog barok was in feite ook de tien jaar later, in de jaren na 1735, door Nicola Salvi gebouwde Fontana di Trevi; haar prospect van natuurlijke rotsblokken en levendig bewogen beelden, dat in echt Berninische trant torenhoog opdoemt, loopt uit op een streng gelede paleisfajade. Veel strenger is de façade van de Lateraan kerk; Alessandro Galilei (1691-1736) begon de bouw daarvan in hetzelfde jaar 1735. Haar kolossale orde met pilasters en volle zuilen herinnert eerder aan Palladio dan aan Maderna’s Sint Pieter.

Een centrum van uitgesproken Klassicisme ontstond in de jaren na 1750 in de villa, die kardinaal Albani, waarschijnlijk op advies van zijn bibliothecaris Winckelmann, door Carlo Marchionni liet bouwen om aan zijn rijke schatten aan antieken een passende opstelling te kunnen geven. Het front van het langgerekte hoofdgebouw vertoont, ondanks afgemeten vlakheid in het detail, toch vele elementen die barok aandoen. Barokke elementen zijn er eveneens in de fa$ade van Fernando Fuga van het Consultapaleis van 1735.

Het Bourbonse koninkrijk Napels bracht in het grote zomerpaleis Caserta een bouwwerk van grootse opzet tot stand. Juvara’s leerling Vanvitelli leidde de bouw in de jaren 1752-1773. Het paleis is van reusachtige dimensies; het manifesteert een welhaast tot dorheid toe op de spits gedreven klassicistische strengheid.

Wie doordringt tot de verre zuidpunt van Apulië vindt daar in de kleine kuststad Lecce als blijde verrassing een groot aantal kerken en paleizen uit de eerste decennia van de achttiende eeuw; ze zijn opgebouwd uit een gemakkelijk te bewerken steensoort die daar gevonden wordt en door hun speels overdadige decoratie lijken ze een vroege uitloper van de Spaanse Churriguerrastijl.

De plastiek geeft in de eerste helft van de eeuw een weinig interessante navolging te zien van Bernini, die zich af en toe te buiten gaat aan geraffineerde speelsheid, bijvoorbeeld Corradini’s beelden in Napels met hun dun geplooide gewaadbehandeling. Charmant zijn enkele decoratieve monumenta, die een meer laat-barokke of rococo indruk maken, bijvoorbeeld de wandfontein in het Palazzo del Grillo in Rome en het grafgedenkteken Odescalchi-Chigi in Sta. Maria del Popolo. Winckelmann bevorderde door zijn publicaties een stijlwending in de richting van het antieke Klassicisme. Vóór het eerste werk van Antonio Canova werd in deze stijl nauwelijks iets belangrijks tot stand gebracht. In 1783 leidde Canova met het praalgraf voor paus Clemens XIV in SS Apostoli te Rome de opbloei in naar de plastiek van de komende tijd.

In de schilderkunst wedijverden in Rome het enigszins vrouwelijke eclecticisme van Pompeo Batoni (1708-1787) - wiens overmatig bewonderde Magdalena in Dresden vroeger voor een Correggio doorging - met het oeuvre van de uit Saksen afkomstige Anton Raphael Mengs (1728-1779), hofschilder in Dresden en Madrid. Hij verzorgde in 1761 de plafondschildering in de Villa Albani, een bloedarme nabootsing van Rafael, die door zijn vriend Winckelmann overmatig werd verheerlijkt. Daarentegen verrassen vele portretten van Mengs door hun levendigheid van expressie en coloriet; ze manifesteren een Rococo-trant, die slechts licht klassicistisch is ingetoomd.

In die tijd was in Rome de schilderachtigheid van het stadsbeeld nog vrijwel onaangetast; daardoor kon de stad inspirerend werken. Bijvoorbeeld op de architectuur- en landschapsschilder Giovanni Pannini, die van 1718 af tot aan zijn dood (1765) in Rome heeft gewoond, maar enkele jaren in Parijs verbleef. Veel indrukwekkender dan zijn veduten en architectuuraanzichten is het omvangrijke grafische levenswerk van Pannini’s jongere tijdgenoot Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). Pannini’s stadsbeeldcomposities waren maar al te vaak uit tekening bijeengevoegd. Piranesi’s architectonische en archaeologische belangstelling deed hem de afzonderlijke monumenta, antieke ruïnes en bouwwerken uit de Baroktijd, in de bijpassende ruimtelijke omlijsting weergeven met liefdevolle nauwkeurigheid. Behalve zuiver antiquarische voorstellingen en bepaalde architectuurfantasieën van theatrale aard etste Piranesi de groot opgezette ’Vedute di Roma’ (1748-1775). De betoverende picturale charme van deze prenten is misschien te verklaren uit de herkomst van de kunstenaar uit Venetië. Andere Venetiaanse kunstenaars, die in hun geboortestad waren blijven wonen, geven in de trant van hun tijd, het Settecento (achttiende eeuw) te zien dat er in Venetië altijd een speciale begaafdheid is geweest voor het coloriet.

Naast de ook in Parijs en Wenen zeer vermaarde portrettiste Rosalba Carriera († 1757) is onder hen een belangrijke figuur Giovanni Battista Tiepolo (1696-1770); als een van de voornaamste frescoschilders heeft hij ook in het Würzburger Schloss gewerkt (1750-1753) en sinds 1762 aan het Hof van Madrid. De briljante kleurenrijkdom van zijn werk is in Venetië te bewonderen in fraai geënscèneerde wandschilderingen in enkele stadspaleizen en voorname landhuizen (o.a. Villa Maser) en in een reeks altaarstukken; het lijkt een voortzetting van Paolo Veronese in de stijl van het Rococo. Enkele schilders specialiseerden zich op onderwerpen, die typisch waren voor een lagunenstad als Venetië: Antonio Canale, genaamd Canaletto (1697-1768) en zijn onder dezelfde bijnaam optredende neef en leerling Bernardo Belotto (1720-1780), die vooral buiten zijn vaderstad heeft gewerkt, tot in Dresden en Warschau toe. Zijn uitbeeldingstrant is wat peuterig-zorgvuldig, maar daarom topografisch des te waardevoller. Uit de school van Canaletto de Oudere is eveneens voortgekomen Francesco Guardi (1712-1793), wiens oeuvre wordt gekenmerkt door een prikkelend levendige, picturaal fijn genuanceerde voordracht; behalve stadsgezichten heeft hij allerlei taferelen uit het volksleven geschilderd en mondaine feesten. De genreschildering, waarmee ook Tiepolo zich af en toe bezig hield, had in Venetië een voortreffelijke specialist in Pietro Longhi (1702-1785); zijn amusante kijkjes in het huiselijke leven van de Venetiaanse burgerij zijn even aantrekkelijk als hun literaire pendanten: de toneelstukken van zijn tijdgenoot Goldoni.

Stilistisch apart staat de Genuees Alessandro Magnasco (16771749), die meestal in Milaan werkte. Hij had een voorliefde voor fantastisch-romantische taferelen, met kleine figuren, uit het leven van monniken en nonnen, soldaten en rondtrekkend volk.

door Prof. Dr. M. Wackernagel.