KUNST VAN DE NEGENTIENDE EEUW:
DE ARCHITECTUUR 1848-1906
Het midden van de eeuw is weer een tijd van revoluties, van verlangen naar democratisering, niet alleen in de staatkunde maar ook in de kunst. Overal is er wisseling van regime: in Parijs, Berlijn en München. Overal zijn er nieuwe regeringen en nieuwe opdrachtgevers. Het is niet toevallig, dat het jaar 1848 een diepe caesuur trekt in de kunstgeschiedenis. Academische programma’s bevredigen de jonge kunstenaars niet langer en evenmin de opkomende burgerstand met zijn drang naar zelfexpressie. De jonge generatie van kunstenaars is bovendien voor het grootste deel uit die burgerstand afkomstig. De tentoonstelling van Constable in Parijs in 1828 had de natuurwaarneming welhaast revolutionair beïnvloed; het dagelijks leven wordt in steeds sterkere mate geconfronteerd met de antieke mythe. Dit moet tot positiekeuze dwingen, in de schilderkunst in nog sterkere mate dan in de architectuur. De schilderkunst was ruim een eeuw geleden immers niet alleen cultuur, maar ook weergave van het tijdsgebeuren.
De architectuur had veel minder bemoeienis met de politiek, maar ook haar opgaven bleven niet de oude, behalve dan dat de bouw van kerken en schouwburgen doorging. Kerken en schouwburgen volgden nog lang de historische leer der bouwvormen. Door voortgaande verburgerlijking van het staatsstelsel stond de bouw van sloten en kastelen niet meer in het teken van de behoefte aan representatie van het absolutisme; de ’villa’ kwam vaak in de plaats van het lustslot en dan zocht men het nogal eens in de pseudo-Gotiek. De onverkwikkelijkheden van het einde der eeuw mogen niet doen voorbijzien aan de ernstige worsteling van de architecten om nieuwe bouwvormen in de jaren 1850-1874. Uit surrogaten als de etagehuisdecoraties van 1900 mag niet de conclusie worden getrokken, dat het deze generatie aan fantasie ontbrak. De stijlimitatie, al leek ze vaak absurd toegepast, getuigde in de beste gevallen toch van diep respect voor de voorbeelden uit de historie. De oorspronkelijkheid, die voor ons gevoel ontbreekt, lag voor het gevoel van die tijd in het overdragen van traditionele vormen op de opgaven van de moderne tijd. De nieuwe architectuurproblemen konden inderdaad niet door uiterlijkheden worden opgelost. Ze betroffen fundamenteel nieuwe opgaven: bankgebouwen, postkantoren, concertgebouwen, tentoonstellingshallen, parlementsgebouwen en stations.
door Dr. H. Tintelnot.