Gepubliceerd op 11-11-2021

zweven

betekenis & definitie

zweefde, h. gezweefd (stijgen noch dalen; drijvend, zacht bewegen): de wolken zweven; de ooievaar kan zweven op zijn vleugels; een zwevende nevel; fig. dat zweeft mij voor de geest, hangt, zweeft me op de tong; tussen hoop en vrees zweven, dobberen; dat gevaar zweeft hem boven ’t hoofd, dreigt hem; een zwevende gang, licht, elastisch: zij liep niet, ze zweefde door de kamer; Gods geest zweefde op de wateren, bewoog zich zwevende, Gen. 1 : 2.

< >