zweefde, h. gezweefd (stijgen noch dalen; drijvend, zacht bewegen): de wolken zweven; de ooievaar kan zweven op zijn vleugels; een zwevende nevel; fig. dat zweeft mij voor de geest, hangt, zweeft me op de tong; tussen hoop en vrees zweven, dobberen; dat gevaar zweeft hem boven ’t hoofd, dreigt hem; een zwevende gang, licht, elastisch: zij liep niet, ze zweefde door de kamer; Gods geest zweefde op de wateren, bewoog zich zwevende, Gen. 1 : 2.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk