Gepubliceerd op 11-11-2021

zweren

betekenis & definitie

I. zwoer, h. gezworen (bij ede beloven of bevestigen): een dure eed zweren; bij (of: op) ’t woord zijns meesters zweren, vast overtuigd zijn van de waarheid, het juiste enz.; bij hoog en bij laag zweren; hij zweert bij Vondel, Vondel is zijn afgod; ook: bij reclame, poeiers zweren, vast vertrouwen stellen in; iem. geheimhouding laten zweren; trouw zweren aan Vaderland en Koning; valselijk zweren, d.i. een meineed doen; men zou (er op) zweren, dat hij het was, ziet hoegenaamd geen verschil; ik doe het, dat zweer ik je, wees er verzekerd van.

II. zwoor, h. gezworen (tot een zweer worden): de wonde gaat zweren; bij overdracht: een zwerende vinger.