1. bn., bw. (vreemd, vreemdsoortig; buitenissig, excentriek): zonderlinge gebeurtenissen; die man doet zonderling, ongewoon;
2. m. en v. zonderlingen (persoon, die vreemd doet): uw oom is een zonderling; voor het vr. ook zonderlinge; die dame is een zonderling.