Gepubliceerd op 11-11-2021

verlaten

betekenis & definitie

I. verlaatte, i. verlaat (Z.-N. later worden): ‘t zal nog verlaten.

II. verliet, h. verlaten (1 overgieten: van het ene vat in het andere doen of laten lopen; 2 weggaan uit of van; 3 achterlaten, in de steek laten; niet meer steunen):

1. wijn verlaten; water verlaten, van de ene ruimte in de andere doen vloeien; zie verlaat;
2. hij verliet de stad; fig. het pad der deugd verlaten; de dienst verlaten; de wereld verlaten, a) in een klooster gaan, b) sterven;
3. God zal u niet verlaten; mijn moed verlaat mij, begeeft mij; vrouw en kinderen verlaten; refl. zich verlaten (vertrouwen op): gij kunt u op hem verlaten; verlaat u op God, stel vertrouwen op.

III. bn. (1 achtergelaten; 2 eenzaam, afgelegen;

3 niet meer bewoond, ledig):
1. een verlaten kind;
2. een verlaten dorp, een verlaten weg;
3. een verlaten huis, een schip.

IV. verlatene, m. of v. verlatenen: de arme verlatenen.