o. in bet. 2 en 3 tallen (1 getal; 2 bepaalde hoeveelheid of gewicht: 100 eiketakken; 200 [soms 220] stuks haringen; 101 stuks eieren; weverij: 100 tot 120 draden bijeen; 3 afdeling, register):
1. tal van voorbeelden; zonder tal, niet te tellen; zegsw. op het tal staan, zetten, op de voordracht, eig. op het drie-, zes-, twaalftal der voordracht;
2. z. talhout; een tal haringen, eieren, draden;
3. de bundertallen van het kohier der polderlasten.