Gepubliceerd op 11-11-2021

slim

betekenis & definitie

slimmer, slimst,

I. bn. (1 erg, verkeerd, gevaarlijk, bedenkelijk enz.; 2 schrander, vindingrijk inz. vlug in het bedenken van hulpmiddelen en uitwegen, in het raden en dergelijke):
1. het ziet er slim met den zieke uit; de toestand wordt hoe langer hoe slimmer enigszins gew.;
2. de slimme Piet; niet slim, niet van de slimsten, dom; iem. te slim (af) zijn, zo slim, dat hij er niet tegen opgewassen is, dat zijn opzet niet gelukt; slimme ogen, waaruit slimheid blijkt; zegsw. wie niet sterk is, moet slim zijn;

II bw. (1 slecht, ongunstig, erg, kwalijk; 2 op een geslepen, uitgeslapen, schrandere wijze):

1. enigszins gew.; het slim menen;
2. dat heb je slim gedaan.