schipperde, h. geschipperd (1 met beleid in orde brengen, bedisselen, beredderen; 2 fig. geven en nemen, zeemanschap gebruiken):
1. laat hem begaan, hij zal dat wel weten te schipperen;
2. dat eeuwige schipperen, waarom niet krachtige maatregelen? hij zal het wel schipperen.