Gepubliceerd op 11-11-2021

plas

betekenis & definitie

I. m. plassen (1 kuil waarin water staat, dat na regen of overstroming niet in de bodem is getrokken; 2 poel, stilstaand water, inz. in toepassing op moerassige terreinen en uitgegraven, met water volgelopen gronden; 3 een wijde uitgestrektheid water, een grote watervlakte; 4 een grote hoeveelheid vocht):

1. door en over de plassen stappend; een plas water; ook: een plas bloed; een plas melk;
2. meren, poelen en plassen; plassen uitmalen en bedijken, meren, meertjes; de plas bij een plasmolen, watervang om het molenrad in beweging te brengen; uit beek en plas; ook van een bevroren watervlak: daar reed een schippertje over de plas;
3. grote plas, grote plas, ik wou je leeggemalen was; de wijde, de grote, de zilten plas, de zee;
4 zo’n plas drink ik niet, b.v. een groot glas bier;

II. als bn. in de zegsw. dras en plas zetten, aan een plas gelijk maken.

III. m. of v. plassen (rond en plat broodje [met krenten]; ook wel: langwerpig krentenbrood); min of meer gew.

IV. v. plassen (jonge elft, fint).

V. 1. tussenwerpsel: plas plas door het water; 2. m.: met een plas viel hij in ‘t water.

< >