Gepubliceerd op 11-11-2021

pil

betekenis & definitie

Fr. pilule, Lat. pilula,

1 v. pillen, pilletje (1 klein ballet je of klompje, gemaakt van enig geneesmiddel en bestemd om in zijn geheel te worden doorgeslikt; 2 een [bijna] ronde klomp van iets, inz. een dikke homp brood, dikke [rogge]boterham):
1 pillen draaien, maken, rollen; pillen slikken; fig. een bittere pil, een pijnlijke zaak, iets onaangenaams (doen maar met vooruitzicht op goede gevolgen); een harde pil, a) die zaak is pijnlijk te volbrengen, b) de eerste, erge teleurstelling; de pil vergulden of iem. vergulde pillen laten slikken, een onaangename zaak fraai of aannemelijk voorstellen, iets pijnlijks met zachte woorden omkleden;
2 twee pillen van boterhammen; O.-I. pil nummer elf, vergif;
2 m. pillen (persoon, die veel met pillen omgaat: inz. apotheker, plattelandsheelmeester, scheepsdokter enz.; eertijds: militaire student in de geneeskunde): dat had de pil ook gezegd.

< >