deed over, h. overgedaan (1 opnieuw [en beter] doen; 2 overdragen; van hetgeen gekocht is: tegen dezelfde prijs aan iem. afstaan; ook: verkopen zonder dat men koopman is):
1 zijn werk moeten overdoen; het nog eens dunnetjes overdoen, inz. van de genoeglijke herhaling van een feestelijkheid;
2 zijn zaken overdoen; iem. meubels enz. overdoen, verkopen (tegen de kostende prijs).