Gepubliceerd op 11-11-2021

oort

betekenis & definitie

o. oorten (1 vero. muntstuk: twee duiten, ¼ stuiver; 2 gew. het vierde deel v. e. kan, stoop, kroes: pint):

1. zegsw. staan kijken als een jongen, die zijn laatste oortje versnoept heeft, beteuterd; geen oortje waard, niets; voor een oortje thuisliggen;
2. (Drente) een oort melk; nog: Z.-N. oorden (mv.), geld: mijn oorden zijn op; woorden zijn geen oorden, praatjes vullen geen gaatjes.