Gepubliceerd op 11-11-2021

nauw

betekenis & definitie

I. bn., bw. (1 eng, niet wijd, smal; 2 dicht; 3 scherp, streng; 4 nauwelijks):

1. een nauwe straat, te nauwe laarzen;
2. zich nauw aaneensluitend;
3. iem. nauw in ‘t oog houden; nauw op iets toekijken;
4. hij was nauw aangekomen, of hij moest alweer vertrekken; nauw merkbaar; nog: nauw van geweten zijn, nauwgezet; zegsw. dat luistert zo nauw niet, komt er niet zo precies op aan;

II o. (1 zeeëngte, zeestraat; 2 engte, verlegenheid):

1. het nauw van Calais;
2. in het nauw zitten; iem. in het nauw brengen, drijven.