Nauw
I. bn. bw., 1. niet wijd, klein van omvang, met weinig ruimte, smal: een nauwe straat; nauwe schoenen; de mouwen zijn te nauw; 2. zonder veel tussenruimte, dicht, dicht bij elkaar: de stad werd nauw ingesloten; — wij zitten hier heel nauw; 3. dicht aansluitende, niet ver afstaande: in nauw verband;...