Gepubliceerd op 11-11-2021

muts

betekenis & definitie

v. -en; oorspr. Perzisch: hoofddeksel van mannen en vrouwen; dierk. tweede maag der herkauwende dieren, netmaag, zie ald.: zegsw. de muts staat hem verkeerd, hij is uit zijn humeur; hij heeft het niet in zijn muts dit of dat te doen, hij heeft er geen zin in; hij is zo gek niet, als de muts hem wel staat, als hij er wel uitziet; zie eens, hoe mijn mutsje staat, hoe ik geluimd ben; met de muts naar iets gooien, ergens in ’t wilde een slag naar slaan; dat is (of: staat, of: zit) zo vast als een muts met zeven keelbanden, zeer vast; iets niet onder zijn muts krijgen, kunnen begrijpen; Z.-N. de muts op zij zetten, goed gehumeurd zijn.

< >