Gepubliceerd op 11-11-2021

luw

betekenis & definitie

I. bn.:

1. windvrij, stil, beschut: een luwe plek;
2. tamelijk warm, zacht, zoel: een luwe voorjaarsdag;

II. o.; het beschut zijn tegen de wind; de luwte: de puikbloem werd verzet in ’t luw der stedelijke muren (van een meisje van buiten, dat in de stad gaat wonen).