Gepubliceerd op 11-11-2021

licht

betekenis & definitie

I. o. lichten (1 de oorzaak van de gewaarwordingen van ons gezichtsorgaan; schijnsel; dat, wat de dingen zichtbaar maakt; nat. golfswijze voortgaande beweging van de ether; 2 licht verspreidend voorwerp; brandende lantaarn enz.; 3 sein voor de scheepvaart; seinlicht; 4 de zon of andere lichtende sterren; 5 bliksem[straal]; 6 het licht, afgebeeld op een schilderij enz.; 7 opening in een muur om licht binnen te doen vallen; venster; 8 gezichtsvermogen; 9 opheldering; duidelijkheid; 10 verlichting, wijsheid, ontwikkeling; 11. kennis, het goede, dat v. iem. uitgaat; 12 openbaarheid, algemene bekendheid; 13 daglicht, fig. leven; 14 geluk, opgewektheid; 15 God, Christus; 16 helder verstand, dikwijls ir.):

1. het licht der zon, der maan, der sterren; er is elektrisch licht, kaarslicht, zonlicht, maanlicht; iem. het licht betimmeren, a) het uitzicht benemen, b) verhinderen te schitteren;
2. we zagen de lichten van de stad aan de overzijde v. d. Rijn; vuur en licht vrij; vrij licht bij dag; een hoog licht, door hoge ramen invallend; een staand, vallend licht, door een opening in een muur, respectievelijk in een zoldering, binnenvallend; het lichtje onder de theepot;
3. het rood en groen licht der schepen;
4. elk lichtje, dat gij tintelen ziet, is weer een bron van licht;
5. de fletsere lichten verkondigden het einde van het onweer;
6. bekijk eens het licht op de vrouw;
7. een licht, voorzien van traliën;
8. het licht is uit zijn ogen; iem. het licht in de ogen niet gunnen, hoegenaamd niets;
9. verschaf mij licht; daar ging mij een licht op, wat mij duister was, werd me helder; licht in iets zien, begrijpen; licht doen vallen, werpen op iets;
10. het licht der wetenschap; inz. op godsdienstig gebied: juist inzicht;
11. zijn licht laten schijnen over;
12. het licht schuwen; aan het licht komen, bekend worden; een boek in het licht geven, uitgeven; in het licht stellen, duidelijk maken;
13. het licht geven aan een jongen; het licht zien, a) geboren worden, b) v. e. boek: uitkomen; iem. het licht uitblazen, doden;
14. licht in zijn ogen en vrolijkheid om zijn mond;
15. 't ongenaakbare licht;
16. hij is ook geen licht, is dom.

II. bn. (1 helder, niet donker; 2 goed verlicht; 3 helder van kleur):

1. het is hier niet licht genoeg; het is lichte maan; bij (of: op) lichte dag; de lichte partijen op een schilderij;
2. lokalen luchtig en licht;
3. een licht behang; licht haar, lichte ogen.

III. bw. (helder, niet donker): licht gekleurd; lichtbruin.

IV. bn. (1 weinig gewicht bezittende; niet zwaar; 2 gemakkelijk zich bewegende of beweegbaar; 3 niet stevig gemaakt, niet dik, compact gemaakt; luchtig; 4 een weinig duizelig; 5 gemakkelijk; 6 v. grondsoorten: gemakkelijk te bewerken; 7 gemakkelijk te verteren; 8 opgewekt; 9 v. e. stem: van gering volume; 10 weinig betekenend; gering; 11. van weinig belang; 12 lichtzinnig; losbandig):

1. een lichte steen; lichte stoffen; licht geschut, van klein kaliber;
2. zij is licht als een veer; met lichte tred; lichte cavalerie, infanterie, met een bewapening enz. van gering gewicht;
3. een licht en dicht gebouw, niet stevig of solide (en toch dicht); de sierlijke en lichte vorm van de auto;
4. licht in het hoofd zijn;
5. veel handen maken het werk licht; lichte lectuur, muziek;
6. lichte zavelgronden;
7. lichte spijzen; licht bier; rookt u licht of zwaar?
8. op lichte toon;
9. de lichte tenor klonk broos en week;
10. een lichte verlegenheid; een lichte longontsteking;
11. gewogen en te licht bevonden;
12. van lichte zeden.
V. bw. (1 niet zwaar; 2 op beweeglijke manier; vlug; 3 niet log of plomp; 4 gemakkelijk; 5 gauw; lichtvaardig; 6 allicht, best; 7 vermoedelijk, hoogstwaarschijnlijk; 8 misschien; 9 in ieder geval, ten minste; 10 enigszins; niet zwaar; niet gewichtig):
1. licht wegen; licht bepakte soldaten;
2. de fiets liep licht;
3. licht gebouwde huizen;
4. lichter gezegd dan gedaan;
5. licht geloven; niet licht driftig worden; de stoel op drie poten valt lichter om, eerder;
6. dit leidt licht tot misverstand;
7. men had licht gedacht, dat;
8. licht wel een huwelijksaanzoek;
9. je kunt het licht proberen;
10. licht gekwetst; licht slapen; iets licht opnemen; licht over iets heengaan (Z.-N. gaan).

< >