o. -en;
1. klein gewas met sappige, niet houtachtige stengel: aromatische kruiden,b.v. lavendel; geneeskrachtige kruiden, b.v. kamille; zegsw. er is geen kruid voor hem gewassen, hij is ongeneeslijk ziek; er is geen kruid voor gewassen, daar is niets aan te doen;
2. welriekende of prikkelende plantendelen; specerij: kaas, koek met kruiden; zie kruidkaas, kruidkoek;
3. (Z.-N.) loof van veldvruchten: kruid van aardappelen.