Gepubliceerd op 11-11-2021

kil

betekenis & definitie

I. v. killen (lit. t., aardr. waterdiepte, tussen hoge oevers, smal kanaal tussen banken, droogten, platen; geul tussen buitendijkse gronden; stroombed, rivierbed; stroomwater v. e. rivier; toegang, „gat”, „mond” van een baai, boezem, haven enz.): in 't diep der kil; de Dordse Kil;

II. killer, kilst

II.I. bn. (1 warmte, gloed ontberend; 2 huiverig koud, kelderkoud, waterkoud; dikwijls in min of meer vaste verbindingen; 3 in overdrachtelijke en fig. toepassingen: een gevoel of een gewaarwording van kilheid teweegbrengende; warmte ontberend, zonder warmte):

1. de kille najaarszon;
2. de blote voeten op 't kille zeildoek; het kille voorhoofd, der dode; het kille zweet; het kille graf; het wordt kil; een kille herfstavond;
3. een kille huivering; een kille lach; v. kleuren: het kille blauw der baren;

II.II. bw, (1 met kilheid; 2 koudhartig):

1. een rilling gleed kil over haar huid;
2. neen, klonk het kil.