m. invallen (1 het invallen, plotseling binnendringen; 2 plotseling opkomende gedachte):
1 dat huis is de zoete inval, ieder wordt er altijd gastvrij ontvangen; de zoete inval, uithangbord, waarop men iem. in een vat met honing (Z.-N. ook: in een bijenkorf) ziet vallen; de invallen der Noormannen (800-1000);
2 dat is een goede, een gelukkige inval.