groette, h. gegroet (1 een heilwens tot iem. richten; 2 met een gebaar de burgerlijke beleefdheid bewijzen; 3 vaarwel zeggen).
1. (wees) gegroet;
2. met de degen groeten; groet hem hartelijk van mij;
3. ik heb de eer u te groeten, (bij een afscheid); ik groetje, a) vaarwel, b) dank je wel, ik wil niet meer met je te doen hebben.