Gepubliceerd op 11-11-2021

graat

betekenis & definitie

v. graten (kantig gebeente inz. van vis; een deel er van): een snoek zit vol graten; mager als een graat, broodmager; zegsw. rood (of: niet zuiver) op de graat zijn, als een vis, die niet fris meer is, fig. niet eerlijk, niet vertrouwbaar; rood op de graat, socialist; van de graat vallen, a) sterk vermageren, b) in zwijm vallen, c) zeer hongerig zijn; geen graten in iets vinden, geen zwarigheid in zien; met een graat in de keel commanderen, d. i. met schorre stem; Z.-N. er zijn graten in, het is niet zuiver op de graat.

< >