I. bn. (1 naar een vaste regel of vaste regels bestuurd; geordend; georganiseerd; 2 als bestuurd door vaste regels; ordelijk; 3 telkens terugkerende; regelmatig):
1. geregelde troepen;
2. de paarden in geregelde draf; een geregeld leven;
3. dit was zijn geregelde ontspanning; een geregeld bezoeker van een café, vast;
II. bw. (1 op ordelijke wijze; 2 regelmatig, volgens een vaste gewoonte):
1. geregeld denken, geregeld leven; alles liep geregeld af;
2. iem. geregeld bezoeken.