v. -en (1 zeker [lang, rolrond] blaas-instrument; 2 geluid van zulk instrument inz.
als verkl.; 3 lang, smal brood; 4 vero. hoog en smal wijnglas):
1. (op de) fluit spelen; Z.-N. met het trommeltje gewonnen, met het fluitje verteerd, zo gewonnen, zo geronnen;
2. het fluitje van den scheidsrechter;
3. een fluit en twee kadetjes;
4. de rijnwijn tintelde i. e. lange en fijne fluit; nog: fluitschip; z. ald.