Gepubliceerd op 11-11-2021

eerlijk

betekenis & definitie

I. bn. (1 wars van leugen en bedrog; rechtschapen, betrouwbaar; 2 in overeenstemming met de goede trouw; niet leugenachtig of bedrieglijk; 3 eervol, in bepaalde verbindingen; 4 gepast, behoorlijk):

1. een eerlijk man; ze had iets opens, iets eerlijks over zich;
2. een eerlijke handel in zuivelproducten;
3. een eerlijke dood, een eerlijke wonde;
4. een eerlijke begrafenis;

nog: Z.-N. uit eerlijke schaamte, uit eergevoel, eerbaarheid.

II. bw. (zonder leugen of bedrog; naar waarheid; oprecht): eerlijk spelen; zeg eens eerlijk, hoe vind je het? eerlijk duurt het langst, alleen eerlijk gedreven zaken blijven op den duur goed gaan;

nog: eerlijk waar, wezenlijk en waarachtig!

< >