Wat is de betekenis van eerlijk?

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eerlijk

eerlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. (juridisch) vrij van leugen en bedrog Wees eerlijk en vertel de waarheid! 2. op een gepaste, eervolle wijze Opdat het spel eerlijk zou verlopen, hield een opzichter hen in de gaten. Woordherkomst Afkom...

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eerlijk

eerlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: eer-lijk 1. wie de waarheid spreekt en niet bedriegt ♢ je moet eerlijk tegen me zijn 1. eerlijk duurt het langst [als je liegt of bedriegt kom je niet ver...

2024-04-23
Filosofisch woordenboek

Paul Frentrop (2001)

Eerlijk

Hoedt U wanneer een politicus het woord ‘eerlijk’ in de mond neemt. ‘Overheidsmaatregelen die erop gericht zijn iets “eerlijk” te verdelen beknotten de vrijheid.’1 1 Milton Friedman.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eerlijk

adj. & adv., earlik, from, rjochtút; dat is niet —, dat is net tige; niet al te —, by ’t makke om ’t ôf, op ’t rêd om ’t ôf; verre van —, by de gatten ticht op de gatten nei ticht; nietzijn, jins trouwe hannen net hâlde ki...

2024-04-23
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eerlijk

bn. bw. (-er, -st), I. bn. 1. (van personen) wars van leugen en bedrog, oprecht, deugdzaam: een eerlijke jongen; een eerlijk karakter; — een eerlijk man. die zich nooit misdragen heeft, rechtschapen; 2. in ’t bijz., zich niet vergrijpend aan andermans eigendom, te vertrouwen: arm maar eerlijk; zo eerlijk...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eerlijk

I. bn. (1 wars van leugen en bedrog; rechtschapen, betrouwbaar; 2 in overeenstemming met de goede trouw; niet leugenachtig of bedrieglijk; 3 eervol, in bepaalde verbindingen; 4 gepast, behoorlijk): 1. een eerlijk man; ze had iets opens, iets eerlijks over zich; 2. een eerlijke handel in zuivelproducten; 3. een eerlijke dood, een eerlijke wonde; 4....

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eerlijk

('e:rlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. wars van, zonder leugen of bedrog, rechtschapen : een man; iets verdienen ; spelen ; duurt het langst; waar, wezenlijk en waarachtig; zo als goud, volkomen eerlijk. Syn. → braaf. 2. gelijk een eerlijk persoon eigen is: -e eenvoud; een -e naam; een -e handel. → gezicht. 3. rechtuit : gezegd; iets b...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Eerlijk

bn. en bw. (-er, -st), I. bn., 1. (van personen) zonder leugen en bedrog, oprecht, deugdzaam: een eerlijke jongen; een eerlijk karakter; 2. (in het bijzonder) zich niet vergrijpend aan andermans eigendom, te vertrouwen: arm maar eerlijk; zo eerlijk als goud, volkomen eerlijk; (spr.) eerlijk duurt het langst, als men zich nooit vergrijpt, komt men...