dreigde, h. gedreigd (1 vrees aanjagen voor een toekomstig onheil; een kwade bejegening in het vooruitzicht stellen; 2 te wachten staan, boven het hoofd hangen; 3 gevaar lopen):
1. met iets —; fig. de orkaan dreigt dood en verderf; -d balde hij de vuist; in -d levensgevaar;
2. een -d ongeluk; een steeds -de hartziekte;
3. de vergadering dreigde onhandelbaar te worden; de toren dreigt te vallen, staat op het punt van; onpersoonlijk: het dreigt te regenen, er is veel kans op regen.