I. 1 bn. (1 nauw aaneengesloten; moeielijk doordringbaar, ondoorzichtbaar;
2 van personen: goed kunnende zwijgen; 3 gesloten, afgesloten):
1 in-e drom; een - bos; -e struiken, na, bij elkaar (en talrijk); een -e bevolking; een -e mist;
2 zo - als een pot (of: pot-), gesloten;
3 de wond is -; de deur is -; mond(je) - zwijgen!
2 bw. (1 op geringe afstand; na; inz. met bij; 2 zodat er geen tussenruimte blijft): 1 - bij huis; 2 kool te - planten.
II. o. -en (lit. t. gedicht; poëzie): - en ondicht, poëzie en proza.