Gepubliceerd op 11-11-2021

braken

betekenis & definitie

braakte, h. gebraakt (1 het deeg door middel van een braak in bet. I 1 bewerken, vooral in koekbakkerijen; 2 vlas, hennep na het roten met de braak I 1 bewerken, de stengels kneuzen; 3 overgeven; 4 van vulkanen, ovens, kanonnen: uitspuwen):

1. deeg braken;
2. het vlas braken;
3. gal, bloed braken;
4. de vuur en vlammen brakende vulkanen; fig. dood en verderf braken, om z. verspreiden.

< >