Gepubliceerd op 11-11-2021

bloot

betekenis & definitie

bn., bw. bloter, blootst (1 onbedekt inz. zonder kleren; 2 eenvoudig, zonder meer):

1. met het blote hoofd; op blote voeten; zegsw. God danken op zijn blote knieën, innig dankbaar zijn;
2. een blote formaliteit; bloot om mij te plagen; een bloot toeval; z. eigendom, nog: met de blote degen, uit de schede; op het blote paard, zonder zadel; met het blote oog, ongewapend; den vijand de blote borst bieden, onbeschermd; het geschiedde open en bloot, voor iedereen zichtbaar; onder de blote hemel, in de open lucht.

< >