v. benden, bendetje (1 troep, meestal ong.; zwerm; 2 Z.-N. baan, breedte v. e. stof):
1. een bende rovers, een bende dieven; de hele bende! zegsw. 't was een bende, wat een bende! het ging wanordelijk toe; Z.-N. het haantje van de bende, belhamel;
2. een bende van 0,80 cm.